Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

 

Artikel 5
1
Recht op uitkering hebben, indien het inkomen per maand na het beëindigen van het bedrijf of beroep minder bedraagt dan de overeenkomstig het vijfde lid vastgestelde grondslag en indien aan de in het tweede of derde lid genoemde voorwaarden wordt voldaan:
a
de gewezen zelfstandige en de echtgenoot;
b
de alleenstaande gewezen zelfstandige met een of meer kinderen;
c
de alleenstaande gewezen zelfstandige zonder kinderen.
2
De in het eerste lid bedoelde voorwaarden zijn voor de gewezen zelfstandige, bedoeld in artikel 2:
1
de gewezen zelfstandige heeft gedurende drie jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de aanvraag, onafgebroken rechtmatig een bedrijf of beroep in Nederland uitgeoefend en gedurende de zeven jaar daarvoor eveneens rechtmatig een bedrijf of beroep in Nederland uitgeoefend dan wel arbeid in dienstbetrekking verricht;
2
het inkomen uit of in verband met arbeid in het bedrijfs- of beroepsleven van de gewezen zelfstandige bedroeg de laatste drie boekjaren gemiddeld minder dan ? 36 800 [Red: per 1 januari 2008: € 21.914,00] per jaar;
3
het inkomen uit of in verband met arbeid in het bedrijfs- of beroepsleven van de gewezen zelfstandige zou bij voortzetting van het bedrijf of beroep naar verwachting duurzaam minder dan ? 36 800 [Red: per 1 juli 2008: € 20.033,00] per jaar bedragen; en
4
de aanvraag is ingediend voor het beëindigen van het bedrijf of beroep en de beëindiging heeft plaatsgevonden binnen een periode van anderhalf jaar, volgend op het tijdstip van aanvraag.
3
Het recht op uitkering komt de gewezen zelfstandige en de echtgenoot gezamenlijk toe. De uitkering wordt aan de gewezen zelfstandige en de echtgenoot ieder voor de helft uitbetaald, dan wel op hun gezamenlijk verzoek aan een van hen voor het geheel.
4
De grondslag bedoeld in het eerste lid, wordt door Onze Minister zodanig vastgesteld dat voor:
a
de gewezen zelfstandige en de echtgenoot de helft van de grondslag netto gelijk is aan € 636,69;
b
de alleenstaande gewezen zelfstandige met een of meer kinderen de grondslag netto gelijk is aan € 1.146,03;
c
voor de alleenstaande gewezen zelfstandige zonder kinderen netto gelijk is aan € 891,36.
5
Onze Minister herziet de bedragen, genoemd in het tweede lid, 2° en 3°, met ingang van een door hem te bepalen dag zodanig, dat deze netto gelijk zijn aan het netto minimumloon.
6
De in het vierde lid genoemde bedragen worden gewijzigd met ingang van de dag waarop het netto minimumloon wijzigt met het percentage van deze wijziging.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •